Kijk eerst naar het filmpje in de box hierboven zodat de Romeinse cijfers weer fris in je hoofd zitten.
Denk er aan dat:
een symbool kan nooit meer dan 3 keer na elkaar gebruikt worden.
je de Romeinse cijfers I, V en C ALLEEN mogen afgetrokken worden van de TWEE waarden die onmiddelijk hoger liggen en dit maar ÉÉN keer!
DUS:
I mag je alleen aftrekken van V en X
X mag je alleen aftrekken van L en C
C mag je alleen aftrekken van D en M
Je vindt dit ook nog in je Rakkertje op p. 14
Dit is een herhalingsles van hoofdrekenen.
Denk bij elke oefening goed na over de manier van oplossen.
Gebruik de hulpblaadjes die je kreeg van de juf om je te helpen als je niet meer zo goed weet hoe je de oefening moet oplossen.
Die hulpblaadjes zitten al in je rekenmap (je hebt ze al eerder gebruikt bij Target 6)
Het gaat om de blaadjes : kopieerblad 2A, 2B, 2C en 2D van Target 7 les 3.
Je vindt deze blaadjes hier ook terug op de Yurlspagina.
Omtrek? wat is dat weer?
Denk aan de boer met zijn schaapjes in de weide. De boer wil niet dat zijn schaapjes weglopen en plaatst dus een hek rond de weide.
Het hek rond de weide = omtrek van de weide
We hebben formules geleerd om de omtrek van vlakke figuren gemakkelijk te kunnen berekenen:
Kijk eerst naar het filmpje in de box hierboven zodat je weer weet hoe je schaal moet berekenen.
Maak daarna de oefeningen in je werkboek op p. 9 en p. 10.
Wat is dat weer 'schaal'?
De schaal vertelt ons hoeveel keer iets verkleind of vergroot wordt weergegeven.
Je kan de schaal op verschillende manieren voorstellen: als een breuk, als een verhouding of als een lijn.
In je Rakkertje op p. 79 en p. 80 vind je dit ook nog eens uitgelegd.
Dit is een herhalingsles cijferend optellen en aftrekken.
Wat is er heel belangrijk wanneer je cijferend gaat optellen of aftrekken?
Wat bedoel ik daarmee?
Zorg dat je de eenheden onder de eenheden noteert.
Als je met kommagetallen werkt, zorg dan zeker dat de komma's netjes onder elkaar staan.
Hoe kan je zorgen dat je dat niet vergeet te doen? Zet de eenheden in elke oefening in fluo.
Wat bedoel ik daarmee?
Bijvoorbeeld: je moet de volgende bewerking maken: je wil een nieuwe laptop kopen. Die laptop kost 200,05 euro. Jij hebt 175 euro gespaard. Je wilt dus weten of je die laptop kan kopen.
Uiteraard ga je dan het grootste bedrag vooraan zetten (de prijs van de laptop) en daar ga je het kleinste bedrag (je spaarcenten) van aftrekken. Dan weet je hoeveel euro je nog te weinig hebt.
200, 05 euro - 175 euro = 25,05 euro
Je mag dus NIET 175 euro - 200,05 euro DOEN want dat kan niet! Als je maar 175 euro hebt kan je NOOIT een aankoop doen van 200,05 euro!
Belangrijk!
Maak eerst de SCHATTING bij ALLE OEFENINGEN OP P.11 EN P.12 VOOR JE BEGINT TE CIJFEREN!
Dit is een herhalingsles hoofdrekenen.
Gebruik voor deze les de kopieerblaadjes die je van mij kreeg.
Je hebt nodig: kopieerblad 4A, 4B en 4C van katapult Target 7 les 7.
Kijk eerst naar de filmpjes in de boxen hierboven.
Lees daarna goed de hulpwijzers hieronder.
Maak dan pas de oefeningen op p. 15.
Bij de oefeningen op deze pagina 16 staan de oefeningen door elkaar. Je moet goed lezen in de opgave wat je moet zoeken: de tijd, de afstand of de snelheid (gemiddelde snelheid/uur).
Zet de gegevens (wat je weet) in fluo en noteer die al in de tabel.
Je krijgt altijd 3 gegevens, het vierde moet jij zoeken:
Bij oefening 1 moet je de TIJD zoeken.
Nu moet je de verhouding zoeken tussen het aantal km in de eerste kolom en het aantal km in de laatste
kolom…. Meestal gaat dat niet in 1 stap maar moet je een tussenstap doen (daarvoor heb je de middelste kolom)
Bijvoorbeeld:
Afstand 90 km 75 km
Tijd: 60 min ? min.
Je moet dus gaan zoeken welke bewerking je kan uitvoeren van 90 km naar 75 km
Je kan niet in 1 bewerking van 90 km naar 75 km
Dus we maken een tussenstap:
We zoeken de GGD van 90 en 75 ð dat is 15
Bijvoorbeeld:
Afstand 90 km 15 km 75 km
Tijd: 60 min ? min.
Om van 90 km naar 15 km te gaan, hebben we 90 km : 6, want 90 km : 6 = 15 km
Wat we met de afstand doen, doen we ook met de tijd: we gaan dus 60 min. : 6 = 10 min.
Bijvoorbeeld:
Afstand 90 km 15 km 75 km
Tijd: 60 min 10 min. ? min.
Nu de laatste stap:
welke bewerking voeren we uit om van 15 km naar 75 km te gaan? X5 want 15km x 5 = 75 km
Wat we met de afstand doen, doen we ook met de tijd: 10 min. x 5 = 50 min.
Bijvoorbeeld:
Afstand 90 km 15 km 75 km
Tijd: 60 min 10 min. 50 min.
Bij oefening 2 moet je de afstand zoeken.
Ga op dezelfde manier te werk als bij het zoeken van de tijd.
Nu heb je de gemiddelde snelheid en de tijd in de gegevens van de oefening. De afstand moet je zoeken.
Noteer opnieuw, net zoals hierboven eerst de gemiddelde snelheid in de tabel en vul dan in de laatste kolom onderaan de tijd in (in de oef. is dit 1uur30 min. of 90 min.).
Nu ga je de verhouding zoeken tussen 1 uur (of 60 minuten) en de opgegeven tijd (in oef. is dit 1u30 of 90 min.).
Zoek opnieuw de GGD van 60 en 90 (= 30) , vul dat in de tabel onderaan bij tijd in de 2e kolom.
Nu kan je nadenken welke bewerking je moet uitvoeren bij tijd van de 1e kolom naar de 2e kolom (dus van 60 naar 30 -> : 2) , die bewerking moet je ook uitvoeren bij afstand (dus 90 km : 2 = .).
Bij oefening 3 moet je de snelheid zoeken.
Hiermee wordt de gemiddelde snelheid bedoeld, dus het aantal km per uur (of ? km in 1 uur of 60 min.).
Nu krijg je de afstand en de tijd als gegevens.
Die vul je in de tabel in de eerste kolom in.
In de laatste kolom kan je bij tijd al 1 uur of 60 min. invullen.
Je gaat weer op zoek naar de GGD van de 2 tijdstippen: de tijd die in de oefening staat en 60 min. (van de gem. snelheid). Die GGD vul je in bij tijd in de 2e kolom.
Daarna volg je weer de stappen zoals hierboven:
Nu kan je nadenken welke bewerking je moet uitvoeren bij tijd van de 1e kolom naar de 2e kolom (dus van .. min. naar .. min. -> : ?),
die bewerking moet je ook uitvoeren bij afstand (dus .. km : ? = .).
De GGD of grootste gemeenschappelijke deler.
Waarom hebben we dit weer geleerd? Waarvoor kunnen we dit gebruiken?
Juist! Om breuken te vereenvoudigen (kleiner te maken)
Lees de uitleg hieronder eerst nog eens goed. Maak dan oefening 1 in je werkboek op p. 17.
Oefening 1:
Bijvoorbeeld: Zoek de GGD van 20 en 24
Teken eerst de grote T
Noteer dan alle delers.
Begin steeds aan de linkerkant:
20 gedeeld door 1 ? 20 ik noteer het getal 1 aan de linkerkant van de T en het getal 20 aan de rechterkant
20 gedeeld door 2 ? 10 ik noteer het getal 2 aan de linkerkant van de T en het getal 10 aan de rechterkant
20 gedeeld door 3 ? Dat kan niet, ik ga verder
20 gedeeld door 4 ? 5 ik noteer het getal 4 aan de linkerkant van de T en het getal 5 aan de rechterkant
20 gedeeld door 5 ? 4 Dat staat er al
20 gedeeld door 6 ? Dat kan niet, ik ga verder
20 gedeeld door 7 ? Dat kan niet, ik ga verder
20 gedeeld door 8 ? Dat kan niet, ik ga verder
20 gedeeld door 9 ? Dat kan niet, ik ga verder
20 gedeeld door 10 ? 2 Dat staat er al.
Ik heb dus alle delers van 20 gevonden
Doe dan hetzelfde met 24
Onderstreep dan de gemeenschappelijke delers (de delers die je zowel bij 20 als bij 24 vindt).
Omcirkel nu de grootste gemeenschappelijke deler van 20 en 24.
Doe nu hetzelfde voor oefening 1.
Je moet je antwoord noteren in LETTERS in het rooster
Klaar? Welk woord heb je gevonden?
Maak nu oefening 1 in je werkboek op p. 17
Het kgv of kleinste gemeenschappelijk veelvoud... waarvoor gebruiken we dat weer? Waarom hebben we dit geleerd?
Juist! Om breuken gelijknamig te maken!
Gelijknamig? Wat betekent dat nu weer? (Gelijknamige breuken zijn breuken met dezelfde noemer zoals bijvoorbeeld 4/7 en 2/7 en 6/7 en ...)
Neem je werkboek op p. 17.
Bij oefening 2 moet je de GGD zoeken van telkens 2 getallen.
Hoe moet je dat weer doen?
Bijvoorbeeld: zoek het GGD van 6 en 7:
Eerst noteer je de veelvouden van de 2 getallen. Je begint natuurlijk bij het kleinste veelvoud!:
van 6: 0 - 6 - 12 - 18 - 24 - 30 - 36 - 42 - 48 - 54 - 60 - 66
van 7: 0 - 7 - 14 - 21 - 28 - 35 - 42 - 49 - 56 - 63 - 70 - 77
Dan moet je een streep trekken onder de gemeenschappelijke veelvouden:
van 6: 0 - 6 - 12 - 18 - 24 - 30 - 36 - 42 - 48 - 54 - 60 - 66
van 7: 0 - 7 - 14 - 21 - 28 - 35 - 42 - 49 - 56 - 63 - 70 - 77
En tenslotte zoek je de kleinste gemeenschappelijke deler.
van 6: 0 - 6 - 12 - 18 - 24 - 30 - 36 - 42 - 48 - 54 - 60 - 66
van 7: 0 - 7 - 14 - 21 - 28 - 35 - 42 - 49 - 56 - 63 - 70 - 77
Gevonden? Noteer het kgv dan in het rooster in LETTERS!
Maak nu oefening 2 in je werkboek op p. 17
De GGD of grootste gemeenschappelijke deler.
Waarom hebben we dit weer geleerd? Waarvoor kunnen we dit gebruiken?
Juist! Om breuken te vereenvoudigen (kleiner te maken)
Lees de uitleg hieronder eerst nog eens goed. Maak dan oefening 1 in je werkboek op p. 17.
Oefening 1:
Bijvoorbeeld: Zoek de GGD van 20 en 24
Teken eerst de grote T
Noteer dan alle delers.
Begin steeds aan de linkerkant:
20 gedeeld door 1 ? 20 ik noteer het getal 1 aan de linkerkant van de T en het getal 20 aan de rechterkant
20 gedeeld door 2 ? 10 ik noteer het getal 2 aan de linkerkant van de T en het getal 10 aan de rechterkant
20 gedeeld door 3 ? Dat kan niet, ik ga verder
20 gedeeld door 4 ? 5 ik noteer het getal 4 aan de linkerkant van de T en het getal 5 aan de rechterkant
20 gedeeld door 5 ? 4 Dat staat er al
20 gedeeld door 6 ? Dat kan niet, ik ga verder
20 gedeeld door 7 ? Dat kan niet, ik ga verder
20 gedeeld door 8 ? Dat kan niet, ik ga verder
20 gedeeld door 9 ? Dat kan niet, ik ga verder
20 gedeeld door 10 ? 2 Dat staat er al.
Ik heb dus alle delers van 20 gevonden
Doe dan hetzelfde met 24
Onderstreep dan de gemeenschappelijke delers (de delers die je zowel bij 20 als bij 24 vindt).
Omcirkel nu de grootste gemeenschappelijke deler van 20 en 24.
Doe nu hetzelfde voor oefening 1.
Je moet je antwoord noteren in LETTERS in het rooster
Klaar? Welk woord heb je gevonden?
Maak nu oefening 1 in je werkboek op p. 17
Het kgv of kleinste gemeenschappelijk veelvoud... waarvoor gebruiken we dat weer? Waarom hebben we dit geleerd?
Juist! Om breuken gelijknamig te maken!
Gelijknamig? Wat betekent dat nu weer? (Gelijknamige breuken zijn breuken met dezelfde noemer zoals bijvoorbeeld 4/7 en 2/7 en 6/7 en ...)
Neem je werkboek op p. 17.
Bij oefening 2 moet je de GGD zoeken van telkens 2 getallen.
Hoe moet je dat weer doen?
Bijvoorbeeld: zoek het GGD van 6 en 7:
Eerst noteer je de veelvouden van de 2 getallen. Je begint natuurlijk bij het kleinste veelvoud!:
van 6: 0 - 6 - 12 - 18 - 24 - 30 - 36 - 42 - 48 - 54 - 60 - 66
van 7: 0 - 7 - 14 - 21 - 28 - 35 - 42 - 49 - 56 - 63 - 70 - 77
Dan moet je een streep trekken onder de gemeenschappelijke veelvouden:
van 6: 0 - 6 - 12 - 18 - 24 - 30 - 36 - 42 - 48 - 54 - 60 - 66
van 7: 0 - 7 - 14 - 21 - 28 - 35 - 42 - 49 - 56 - 63 - 70 - 77
En tenslotte zoek je de kleinste gemeenschappelijke deler.
van 6: 0 - 6 - 12 - 18 - 24 - 30 - 36 - 42 - 48 - 54 - 60 - 66
van 7: 0 - 7 - 14 - 21 - 28 - 35 - 42 - 49 - 56 - 63 - 70 - 77
Gevonden? Noteer het kgv dan in het rooster in LETTERS!
Maak nu oefening 2 in je werkboek op p. 17
Lees eerst de uitleg in de boxen hierboven VÓÓR je aan de oefeningen begint!
Neem je werkboek op p.18
Lees eerst nog eens de kenmerken van deelbaarheid en zeg ze een paar keer op.
Los nu de oefeningen op in je werkboek.
Lees eerst de uitleg in de box hierboven VÓÓR je aan de oefening begint!
Gebruik KLEURPOTLODEN!
Wat moet je doen voor rekenen vandaag?
Dit is een herhalingsles over bewerkingen met breuken.
Weet je niet meer hoe je (on)gelijknamige breuken moet optellen, aftrekken, vermenigvuldigen met een geheel getal of delen door een geheel getal?
Kijk dan naar de uitleg in de boxen hieronder of kijk naar de filmpjes.
Maak dan pas de oefeningen in je rekenboek op p. 19.
Wat moet je doen?
Wat moet je doen voor rekenen?
Dit kopieerblaadje kreeg je van de juf na de Paasvakantie. Dit steekt normaal gezien in je rekenmap.
Kijk eerst nog eens naar het filmpje over de blokkenbouwsels in de box hierboven.
Maak dan pas de oefeningen op het kopieerblad.
Rekenles target 7 - les 17 - wb. p. 22
Dit is een herhalingsles rond procenten, breuken en kommagetallen. Kijk EERST nog eens naar de filmpjes in de box hieronder en LEES de uitleg in de boxen daaronder.
Maak dan pas de oefeningen in je werkboek op p. 22.
Oefening 1
Zet de gegevens van de eerste kolom om in een kommagetal en of een procent.
Bijvoorbeeld:
50 van de 100 = 50/100 = 0,50 of 0,5 = 1/2 → nu kan je gaan kijken of één van deze breuken of kommagetallen ook voorkomt in de tweede kolom
Oefening 2
Zet de rekentaal eerst om in kommagetallen, breuken of bewerkingen.
Bijvoorbeeld:
een kwart = 1/4 = 25/100 = 25%
het dubbel (het geheel is 100 %, hoeveel is dan het dubbel hiervan?)
drie honderdste = 0,03 → welke breuk is dit? Hoeveel procent is dit dan?
Oefening 3
Zet de procenten eerst om naar een breuk op 100, zet dan om naar een kommagetal.
Of zet de breuk eerst om naar een breuk op 100 en dan naar een procent.
Of als je vertrekt van een kommagetal, zet dit dan om naar een breuk op 100 en dan naar een procent.
Oefening 4
Kijk eerst naar de getallenas: in hoeveel gelijke delen is het geheel tussen 0 en 1 verdeeld?
Hier is je geheel verdeeld in 4 gelijke delen, het geheel is dus = 4/4 = 100 % = 100/100
1 van de 4 gelijke delen = 1/4 = 25/100 = 25 %
Zet dan alle breuken, procenten en kommagetallen in de groene balk om naar breuken op noemer 4 ( ./4)
Zo zie je onmiddellijk waar je de breuken, procenten of kommagetallen op de getallenas kan plaatsen.
Oefening 5
Zet je gegevens om in een breuk.
Bijvoorbeeld:
twee op de vijf = 2/5
2/5 = 4/10 = 40/100 = 40%
Doe ook hetzelfde voor de andere oefeningen.
Kijk eerst naar de filmpjes en lees eerst de uitleg in de boxen hieronder voor je begint te rekenen.
Neem er de kopieerbladen 2A, 2B, 2C en 2D van Targt 7 - les 3 bij
en
je Rakkertje op p. 39-40-41-47-48-49 en p.50.
LEES eerst nog eens de uitleg in de box hierboven.
Bij oefening 1 moet je nadenken over:
Maak de zijden van de driehoeken langer zodat je de hoeken gemakkelijker kan meten.
Bij oefening 2 moet je controleren dat:
Bij oefening 3 moet je EERST bij ELKE figuur de zijden METEN en erbij NOTEREN!
Dan pas kan je voor elke uitspraak oordelen of deze waar of niet waar is
Denk eraan dat wanneer je een figuur gelijkvormig vergroot of verkleint je dit moet doen voor ELKE zijde van de figuur EN ook voor de schuine ZIJDEN!
GEBRUIK HIERVOOR JE SPECIAAL FIJN POTLOOD EN JE GEODRIEHOEK!
Oefening 1
Gebruik de verhoudingstabel, die zit in je rekenmap.
Vergeet niet dat je per maateenheid 2 kolommen moet gebruiken (T en E) en dat de komma altijd na de E komt
Oefening 2
Zet eerst alles om naar dezelfde maateenheid (cm²). Daarna kan je ze rangschikken.
Let goed op de tekens: van klein naar groot.
En je moet de oorspronkelijke getallen uit de tabel gebruiken om te rangschikken.
Oefening 3
Zet alle maten eerst om naar m² in je oefenschrift.
Verbind dan met potlood en lat.
Elke opgave heeft een oplossing.
Oefening 4
Maak eerst de vermenigvuldiging.
Daarna vul je het getal in de tabel in en dan noteer je de correcte landmaat.
Om vierhoeken te kunnen tekenen, moeten we de eigenschappen van de figuren kennen en er rekening mee houden natuurlijk!
Lees en studeer eerst de eigenschappen van elke figuur nog eens VÓÓR je de vierhoek gaat construeren!
Om je te helpen bij het tekenen van een vierhoek, kan je eerst naar het filmpje kijken in de boxen hieronder.
Neem er dan je rekenboek bij op p. 27, je speciaal fijn potlood, je geodriehoek en je lat.
Vandaag en morgen maak je de herhalingsles van Target 7.
In dit target werd de belangrijkste leerstof van dit schooljaar nog eens herhaald.
Zijn er nog dingen die je niet zo goed begrepen hebt of die je graag nog eens uitgelegd krijgt?
Of leerstof waar je graag nog extra op oefent?
Noteer dan je vragen in je oefenschrift.
WOENSDAG 24/06 worden die vragen dan beantwoord door de juf.
Gisteren en ook vandaag werk je verder aan de herhalingsles van Target 7.
In dit target en ook in het vorige target 6 werd de belangrijkste leerstof van dit schooljaar nog eens herhaald.
Zijn er nog dingen die je niet zo goed begrepen hebt of die je graag nog eens uitgelegd krijgt?
Of leerstof waar je graag nog extra op oefent?
Noteer dan je vragen in je oefenschrift.
MORGEN 24/06 worden die vragen dan beantwoord door de juf.