The place to be voor coole kikkers
 
(Advertentie)
(Advertentie)
TOTA7 - Act. 1 - Luisteren - De dertiende fee

Je hebt naar het sprookje ‘De dertiende fee’ geluisterd.

  •  Ken je of herken je dit sprookje? Is er een ander sprookje waaraan dit sprookje je doet denken? Inderdaad, het sprookje is gebaseerd op ‘Doornroosje’ of ‘De schone slaapster’. 
  • Kan je begrijpen waarom de dertiende fee een boze wens uitspreekt? Waarom (niet)?
  • Vind je de dertiende fee in dit sprookje een goede of een slechte sprookjesfiguur? Waarom? Eigenlijk is ze niet goed en niet slecht, maar heeft ze zowel goede als slechte kanten.

 

Als je ‘De dertiende fee’ vergelijkt met ‘Doornroosje’, welke verschillen vallen je op?

  • Wie is het hoofdpersonage in elk verhaal? In de dertiende fee is het hoofdpersonage de dertiende fee en in het sprookje ‘Doornroosje’ is dat natuurlijk Doornroosje. Het antwoord zit vervat in de titel van elk sprookje.
  • Welke getallen komen in dit sprookje voor? Juist! De getallen twaalf, dertien en honderd. Deze getallen zijn niet zomaar gekozen. Het zijn bijzondere, magische getallen. Het getal ‘dertien’ is voor heel wat mensen een ongeluksgetal. De prinses zou in principe ook 87 of 124 jaar kunnen slapen, wat ook heel lang is - maar ‘honderd’ jaar klinkt beter. 
  • Als je dit vergelijkt met andere magische getallen die in sprookjes voorkomen zoals bijvoorbeeld het getal ‘drie’, zoals in ‘De drie biggetjes’. Vaak zijn er in sprookjes ook drie zonen, drie opdrachten of drie pogingen om een opdracht te vervullen, … Het getal ‘zeven’ komt ook vaak terug in sprookjes: zo zijn er zeven geitjes in ‘De wolf en de zeven geitjes’, Sneeuwwitje komt bij zeven dwergen terecht, achter de zeven bergen…

 

Sprookjes zijn dus niet zomaar verhaaltjes, er zit veel meer achter dan je zou denken....... In de volgende box kom je meer te weten over de rest van het thema.

TOTA7 - Krokante sprookjes - UITLEG eindopdracht

 

Tijdens dit thema zullen jullie creatief met sprookjes aan de slag gaan. Jullie zullen heel diverse, leuke activiteiten rond sprookjes doen. Op het einde van het thema mogen jullie een eigen of een bewerkt sprookje voorstellen aan de andere leerlingen.

 

Hoe gaan we dat aanpakken?

 

  •  Je mag kiezen of je een bestaand sprookje opvoert, een bestaand sprookje bewerkt of een nieuw sprookje verzint. Je zal doorheen het thema heel wat ideeën, voorbeelden en een aantal ‘sprookjesrecepten’ (manieren om een sprookje te bewerken) aangereikt krijgen. Deze recepten zullen in je spellingboek staan.
  •  Het sprookje mag uit alle mogelijke culturen komen, dus ook uit jouw thuiscultuur.
  • Je mag zelf ook kiezen hoe je je sprookje opvoert. Denk  aan het sprookje dat ik net heb verteld. Jullie gaan ook nog andere manieren ontdekken om een sprookje op te voeren.
  • De opvoering mag maximum tien minuten duren.
  • Jullie zullen extra tijd krijgen om je voorstelling voor te bereiden.
  • Wanneer zal je je sprookje voorstellen? Op het einde van het thema.
  • Hoe ga je je sprookje voorstellen? Op dezelfde manier als de vorige presentatie ‘mijn favoriete bestemming’.
Roel met gevoel - Nog een andere bewerking van het sprookje 'Doornroosje' door Annie M.G. Schmidt
(Advertentie)
TOTA7 - Act. 1 - De dertiende fee- Sprookjesrecept a) - spellingboek p. 20
  • Wat zou je uit ‘De dertiende fee’ kunnen leren voor het zelf bedenken van je sprookje? 
  • Wat heeft de auteur, Tonke Dragt, met het sprookje ‘Doornroosje’ gedaan?  
  • Hoe heeft ze er een eigen bewerking van gemaakt? Ze heeft ‘Doornroosje’ of ‘De schone slaapster’ verteld vanuit het standpunt van de dertiende fee. 
  • Hoe zou je dat zelf kunnen doen met bijvoorbeeld ‘Klein Duimpje’? Het sprookje ‘Klein Duimpje’ kan bijvoorbeeld verteld worden vanuit het standpunt van de reus. 
  • Je gaat nu het eerste van de drie sprookjesrecepten die je in de loop van het thema zal krijgen. 
  • Neem je spellingboek op p. 20 , klik op de box en noteer het eerste recept.
TOTA7 - Act. 2 - Spreken over sprookjes - tekstboek p. 18 tot p. 21

Spreken over sprookjes

 

Deze activiteit is de eerste stap naar de bewerking van je eigen sprookje. Je gaat de vragen en de teksten in je tekstboek lezen en voor jezelf een antwoord formuleren.

 

 Tekstboek p. 18

 

1.      Wat vind jij van sprookjes?

  • Hou je van sprookjes? Waarom wel? Waarom niet?
  • Wat is je lievelingssprookje? Vertel kort waarover het gaat. Waarom is het jouw lievelingssprookje?
  • Welk sprookje vind je het minst leuk? Waarom?

 

Je beantwoordt de vragen in je oefenschrift. Daarna maak je met je antwoorden een spraakbericht in de klasgroep van WhatsApp. Op die manier komen de andere leerlingen van de klas jouw mening te weten.

 

Tekstboek p. 18 tot p. 21

 

2.      Lees de verschillende manieren (luisterspel, kamishibai, poppentheater en theater) die je kan gebruiken om een sprookje op te voeren. Denk daarbij na: wat zou jij zelf kiezen?

 

Tekstboek p. 21

 

3.      Denk nu na over de opvoering van je sprookje. Beantwoord de vragen hieronder, noteer de antwoorden in je oefenschrift:

a.      Wat vind je het leukste: kamishibai, luisterspel, poppenkast of theatervoorstelling?

b.      Welk materiaal heb je nodig?

TOTA7 - Act. 2: Spreken over sprookjes - Tekstboek p. 18 - 19
TOTA7 - Act. 2: Spreken over sprookjes - Tekstboek p. 20 - 21
(Advertentie)
  • Ken je een sprookje waarin een wolf voorkomt? Ja, natuurlijk ken je ‘Roodkapje’ of ‘De wolf en de zeven geitjes’ of het verhaal van ‘De drie biggetjes’, …
  • Hoe worden wolven in die sprookjes voorgesteld? Juist, ze worden meestal voorgesteld als de slechterik.
  • Zijn het vriendelijke dieren? Nee, inderdaad, meestal niet.

 

Klopt de informatie over wolven die je in sprookjes krijgt?

Wat weet je allemaal over wolven?

 

Deze activiteit gaat over de wolven die voorkomen in sprookjes.

 

Je gaat de informatie over wolven die voorkomt in ‘Roodkapje’ vergelijken (comparer) met de informatie over wolven in een informatieve tekst over wolven.

 

Hoe ga je dat doen?

Je gaat natuurlijk eerst het sprookje 'Roodkapje' lezen. Daarna lees je de informatieve tekt (weettekst) over wolven. Je vindt deze teksten in je werkboek op p. 29 tot p.32. Daarna ga je de informatie uit het sprookje vergelijken met de informatie uit de informatieve tekst.

 

Je ziet de tabel in je werkboek op p.28. Je moet telkens de informatie uit het sprookje vergelijken met de informatie uit de informatieve tekst of weettekst.

Bijvoorbeeld:

De eerste vraag is: Leeft de wolf in familieverband of alleen?

Je moet nadenken of de wolf in het sprookje alleen leeft of samen met zijn familie. Hetzelfde doe je met de tekst over wolven. Je gaat gaan zoeken in de tekst of de wolf alleen leeft of in familieverband (familieverband = leeft samen met andere soortgenoten)

Je doet hetzelfde voor de andere vragen, telkens nadenken of opzoeken in het sprookje en in de informatieve tekst.

TOTA7 - Act. 3 - De boze wolf - Begrijpend lezen - wb. p. 28 - 29
TOTA7 - Act. 3 - De boze wolf - Begrijpend lezen - wb. p. 30 - 31
TOTA7 - Act. 3 - De boze wolf - Sprookjesrecept b) - spellingboek p. 20
  • Hoe zou het sprookje van Roodkapje gaan als de wolf geen boze wolf zou zijn? 
  • Wat zou er gebeuren als Roodkapje een 'gewone' wolf zou ontmoeten?  

 

Je zou natuurlijk een heel ander sprookje krijgen. Dit is weer een andere manier om een sprookje te 'bewerken', te 'veranderen'.

 

  • Je gaat nu het tweede van de drie sprookjesrecepten in je spellingboek noteren die je in de loop van het thema zal krijgen. 
  • Neem je spellingboek op p. 20 , klik op de box en noteer het tweede recept.
(Advertentie)
TOTA7 - Act. 3 - Roodkapje en de wolf - Roald Dahl
TOTA7 - Act. 4 - Spelling: De rover die zijn kogels verschoot - spellingboek p. 18 - 19

Neem je spellingboek op p. 18 en p. 19 en vul het verhaal van de rover die zijn kogels verschoot verder aan bij puntje  b) en c)

 

Het einde van het verhaal mag je zelf verzinnen en noteren bij puntje d) in je spellingboek op p. 19.

 

Klik op de box om het verhaal en dus het dictee te starten.

Wat moet je DOEN voor TAAL - Thema 7 - act. 8?

 

 

  1. Luister en kijk eerst naar het sprookje in de box hieronder.
  2. Beantwoord dan de vragen in de box daaronder (box met de spellongopdracht) in je oefenschrift.
  3. Neem dan je spellingboek en noteer het laatste sprookjesrecept in je spellingboek op p. 21 ( c) ratatouille van sprookjes).

 

 

TOTA7 - Act. 8 - Luisteren: Sneeuwwitje en de wolf
TOTA7 - Act. 8 - Sneeuwwitje en de wolf - Sprookjesrecept c) - spellingboek p. 21

 

  • Wat heeft de schrijver met het sprookje 'Sneeuwwitje' gedaan? 
  • Hoe heeft hij er een eigen bewerking van gemaakt?  

 

Je zou dit natuurlijk ook kunnen doen met het sprookje dat jij koos. Want dit is weer een andere manier om een sprookje te 'bewerken', te 'veranderen'.

 

  • Je gaat nu het derde en laatste sprookjesrecept in je spellingboek noteren. 
  • Neem je spellingboek op p. 21 , klik op de box en noteer het derde recept.
TOTA7 - Act. 9 - De sprookjescatalogus - welke informatie geeft het werkwoord : een actie, handeling, gebeurtenis of een toestand of een eigenschap
TOTA7 - Act. 9 - De sprookjescatalogus - welke informatie geeft het werkwoord : een actie, handeling, gebeurtenis of een toestand of een eigenschap
TOTA7 - Act. 9 - Taalbeschouwing - De sprookjescatalogus - wb. p. 33
  • Welke sprookjes heb je al gelezen of gehoord?
  • Welke elementen kwamen steeds in de sprookjes voor?  juist! Er zat bijvoorbeeld altijd een held of een goed personage in het verhaal.
  • Wat nog?  Juist! Een vijand en een vriend, een plaats, een opdracht, …

 

In deze activiteit ga je een held, een vijand, een vriend, een plaats en een opdracht kiezen voor je eigen  sprookje.

 

De verschillende mogelijkheden vind je in de sprookjescatalogus in je tekstboek op p. 23-25. Neem er dus je tekstboek bij, lees de mogelijkheden en kies er dan telkens eenjte uit. Noteer die in de eerste kolom in de tabel in je werkboek op p. 33 en 34.

 

 

 

TOTA7 - Act. 9 - Taalbeschouwing - De sprookjescatalogus - wb. p. 34

Bij oefening 2 ga je nadenken over de informatie die elk van de door jou gekozen elementen geeft.

Daarvoor ga je het onderwerp en persoonsvorm zoeken in elke zin en ze aanduiden zoals genoteerd in je werkboek.

Daarna duid je aan of het werkwoord een actie, handeling, gebeurtenis of een toestand beschrijft. Dit duid je aan in de tweede kolom van de tabel in je werkboek op p. 33 en 34. 

 

Kijk daarvoor EERST naar de filmpjes in de boxen hieronder om te weten hoe je dat kan vinden.

TOTA7 Act. 9: De sprookjescatalogus - wb. p. 35

 

 

Bij deze opdracht moet je in elke zin het onderwerp 1  x onderstrepen en de persoonsvorm 2 x

Dan noteer je het belangrijkste werkwoord onder de zin.

Dan denk je na over:

  • vertelt de zin wat het onderwerp doet (= een actie, een handeling) ?
  • vertelt de zin HOE het onderwerp is, was, wordt of blijft (= een toestand of een eigenschap van het onderwerp) ?

Deze activiteit is een luisteroefening.

 

Je gaat deze online maken, zo hoef je niets af te printen.

 

Je krijgt straks een link toegstuurd van de juf in je mailbox (zoals bij Frans en w.o.).

Je klikt op de link,

vul eerst je E-mailadres in, kijk dit goed na (zorg dat er geen foutjes in staan!)

luister naar de verhaaltjes en beantwoord dan de vragen

klik op verzenden wanneer je klaar bent.

TOTA7 Act 11 - Luisteren - Luisterspel - deel 1
TOTA7 Act 11 - Luisteren - Luisterspel - deel 2
TOTA7 Act. 14 - Verdwaald in het bos - Tekstboek p. 30, 31 en p. 32

 

  1. Lees eerst het gedicht 'Verdwaald in het bos' over Hans en Grietje in je tekstboek op p. 30 en p. 31.
  2. Je hebt ontdekt dat Hans en Grietje verdwaald zijn. Je hebt gelezen waar en wanneer ze verdwaald zijn geraakt.
  3. Lees nu de informatieve tekst in je werkboek op p. 36, 37 en p. 38 over manieren om je te oriënteren om uit te zoeken hoe Hans en Grietje kunnen ontsnappen uit het bos.
  4. Heb je het gevonden? Stuur dan je antwoord naar de juf via een bericht in WhatsApp (een privébericht wel hé, niet in de klasgroep). 

 

 

TOTA7 Act. 14 - Verdwaald in het bos - Tekstboek p. 30, 31 en p. 32

 

Lees het gedicht van Hans en Grietje in je tekstboek op p. 30 en 31.

Zoek uit waar en wanneer ze verdwalen.

TOTA7 Act. 14 - Verdwaald in het bos - Werkboek p. 36, en p. 37

 

Lees nu de weettekst over de verschillende manieren om je te oriënteren. 

Zoek uit hoe Hans en Grietje uit het bos kunnen ontsnappen.

 

Stuur je antwoord door naar de juf via WhatsApp.

TOTA7 Act. 14 - Verdwaald in het bos - Werkboek p. 38

 

Gevonden?

 

Stuur je antwoord door naar de juf via WhatsApp.

(Advertentie)
(Advertentie)
TOTA7 - Act. 12 - Sprookjes op eigen wijze

 

 

Wat moet je doen voor taal?

 

Lees het in de box hieronder.

TOTA7 - Act. 12 - Sprookje op eigen wijze

Je werkt vandaag en ook morgen aan je sprookjeDeze opdracht wordt dus over verschillende dagen verdeeld.

Normaal zou je deze activiteit samen in een groepje doen. Dat gaat nu niet. Je gaat dit alleen doen ook al staat er in je tekstboek dat dit een groepsopdracht is.

Bekijk dus de ideeën die je al verzameld hebt.

Je sprookje hoeft vandaag nog niet volledig uitgewerkt te worden.

 

Wat moet je dan wel doen?

 

1.      Denk na over de vragen.

-        Welk sprookje ga je opvoeren? Kies je voor een nieuw of een bestaand sprookje?

-        Ga je het bestaande sprookje bewerken? Lees dan eventueel nog eens de informatie in het spellingboek op p. 20-21.

-        Vertel je een afgerond verhaal of een stukje?

-        Welke personages komen in het verhaal voor? Beschrijf elk personage kort en geef het een naam.

-        Wat gebeurt er in het verhaal? Denk na over de gebeurtenissen bij het begin, in het midden en op het einde. Wat zeggen en doen de personages?

-        Hoe breng je het sprookje? (via luisterspel, kamishibai, theater of poppentheater?) Lees eventueel nog eens de informatie in je tekstboek op p. 18-21 en p. 27-28.  

-        Voor wie voer je het sprookje op? Of met andere woorden: Wie mag naar het filmpje van je sprookje kijken?

 

2.      Schrijf het eerste deel van je sprookje. Morgen schrijf je deel 2.

 

Hou tijdens het schrijven rekening met het volgende:

 

-        Voor wie is de opvoering bestemd? Pas je verhaal aan je luisteraars aan. Let op taalgebruik, inhoud,… 

-        Koos je voor een kamishibai? Schrijf het verhaal in volledige zinnen uit zodat je het achteraf kan voorlezen.

-        Koos je voor een theatervoorstelling of poppentheater? Dan hoef je geen volledige zinnen te schrijven. Werk een scenario uit waarbij je kort opschrijft hoe het verhaal verloopt. Het moet duidelijk zijn wie wat zegt. Je kan af en toe een dialoogje uitschrijven. Denk dan heel goed na hoe je dit kan filmen of in beeld kan brengen.

-        Koos je voor een luisterspel? Schrijf de dialogen dan duidelijk uit zodat je ze achteraf kan voorlezen.

 

3.      Lees de tekst van een andere leerling.

Geef tips aan de anderen om de tekst nog beter te maken. Je mag de tips vertellen. Je hoeft ze niet op te schrijven.

 

4.      Lees je eigen tekst opnieuw en pas hem aan: verbeter, schrap, vul aan. Gebruik een andere kleur.

 

5.      Schrijf nu je sprookje over in een ‘nette en verzorgde’ versie.

Heb je personages? Maak dan twee kolommen op je blad. Een eerste smalle kolom waar je bovenaan ‘personage’ noteert en een tweede brede kolom waar je bovenaan ‘tekst’ noteert. Schrijf nu je tekst uit terwijl je in de eerste kolom telkens de naam van het personage dat de tekst moet zeggen, schrijft. In de tweede kolom noteer je dan wat het personage zegt.

TOTA7 - Act. 12 - Sprookjes op eigen wijze

 

 

Wat moet je doen voor taal?

 

Lees het in de box hieronder.

TOTA7 - Act. 12 - Sprookje op eigen wijze

Je hebt gisteren al aan je sprookje gewerkt. Vandaag ga je dus het tweede deel van je sprookje verder uitschrijven

Normaal zou je deze activiteit samen in een groepje doen. Dat gaat nu niet. Je gaat dit alleen doen ook al staat er in je tekstboek dat dit een groepsopdracht is.

Bekijk dus de ideeën die je al verzameld hebt.

Je sprookje hoeft vandaag nog niet volledig uitgewerkt te worden.

 

Wat moet je dan wel doen?

 

1.      Denk na over de vragen.

-        Welk sprookje ga je opvoeren? Kies je voor een nieuw of een bestaand sprookje?

-        Ga je het bestaande sprookje bewerken? Lees dan eventueel nog eens de informatie in het spellingboek op p. 20-21.

-        Vertel je een afgerond verhaal of een stukje?

-        Welke personages komen in het verhaal voor? Beschrijf elk personage kort en geef het een naam.

-        Wat gebeurt er in het verhaal? Denk na over de gebeurtenissen bij het begin, in het midden en op het einde. Wat zeggen en doen de personages?

-        Hoe breng je het sprookje? (via luisterspel, kamishibai, theater of poppentheater?) Lees eventueel nog eens de informatie in je tekstboek op p. 18-21 en p. 27-28.  

-        Voor wie voer je het sprookje op? Of met andere woorden: Wie mag naar het filmpje van je sprookje kijken?

 

2.      Schrijf het tweede deel van je sprookje. 

 

Hou tijdens het schrijven rekening met het volgende:

 

-        Voor wie is de opvoering bestemd? Pas je verhaal aan je luisteraars aan. Let op taalgebruik, inhoud,… 

-        Koos je voor een kamishibai? Schrijf het verhaal in volledige zinnen uit zodat je het achteraf kan voorlezen.

-        Koos je voor een theatervoorstelling of poppentheater? Dan hoef je geen volledige zinnen te schrijven. Werk een scenario uit waarbij je kort opschrijft hoe het verhaal verloopt. Het moet duidelijk zijn wie wat zegt. Je kan af en toe een dialoogje uitschrijven. Denk dan heel goed na hoe je dit kan filmen of in beeld kan brengen.

-        Koos je voor een luisterspel? Schrijf de dialogen dan duidelijk uit zodat je ze achteraf kan voorlezen.

 

3.      Lees de tekst van een andere leerling.

Geef tips aan de anderen om de tekst nog beter te maken. Je mag de tips vertellen. Je hoeft ze niet op te schrijven.

 

4.      Lees je eigen tekst opnieuw en pas hem aan: verbeter, schrap, vul aan. Gebruik een andere kleur.

 

5.      Schrijf nu je sprookje over in een ‘nette en verzorgde’ versie.

Heb je personages? Maak dan twee kolommen op je blad. Een eerste smalle kolom waar je bovenaan ‘personage’ noteert en een tweede brede kolom waar je bovenaan ‘tekst’ noteert. Schrijf nu je tekst uit terwijl je in de eerste kolom telkens de naam van het personage dat de tekst moet zeggen, schrijft. In de tweede kolom noteer je dan war het personage zegt.

TOTA7 - Act. 12 - Sprookjes op eigen wijze

 

 

Wat moet je doen voor taal?

 

Lees het in de box hieronder.

TOTA7 - Act. 12 - Sprookje op eigen wijze

Je hebt vorige week al aan je sprookje gewerkt. Vandaag ga je dus verder werken aan je sprookje

 

 

 

 

1.      Lees je sprookje nog eens na. 

 

Heb je rekening gehouden met het volgende:

 

-        Voor wie is de opvoering bestemd? Pas je verhaal aan je luisteraars aan. Let op taalgebruik, inhoud,… 

-        Koos je voor een kamishibai? Schrijf het verhaal in volledige zinnen uit zodat je het achteraf kan voorlezen.

-        Koos je voor een theatervoorstelling of poppentheater? Dan hoef je geen volledige zinnen te schrijven. Werk een scenario uit waarbij je kort opschrijft hoe het verhaal verloopt. Het moet duidelijk zijn wie wat zegt. Je kan af en toe een dialoogje uitschrijven. Denk dan heel goed na hoe je dit kan filmen of in beeld kan brengen.

-        Koos je voor een luisterspel? Schrijf de dialogen dan duidelijk uit zodat je ze achteraf kan voorlezen.

 

2.      Lees ook nog eens de tekst van een andere leerling.

Geef tips aan de anderen om de tekst nog beter te maken. Je mag de tips vertellen. Je hoeft ze niet op te schrijven.

 

3.    Denk nu na over de opvoering van je sprookje.

 

Verdeel je sprookjes in stukjes en denk voor elk stukje na welk materiaal, welk decor, welke stemmen,...je nodig hebt. 

Maak tekeningen of zoek illustraties op het internet die je kan gebruiken als achtergrond voor je poppenspel, kamishibai of theater.

 

Koos je voor een toneelopvoering? Denk dan na over de personages die je gaat spelen en de attributen die je hierbij nodig zal hebben.

 

4.      Noteer al wat je hierboven hebt overlopen, in een schema.

 

Schrijf bij elk stukje van je sprookje welk materiaal, welk decor, welke kleding, welke stemmen, ... je nodig hebt. Zo krijg je een overzicht van hetgeen je nodig hebt op welk moment.

TOTA7 - Act. 12 - Sprookjes op eigen wijze

 

 

Wat moet je doen voor taal?

 

Werk je sprookje verder af in de vorm van een filmpje waarin je ofwel:

 

  • het sprookje vertelt als een luisterspel
  • je sprookje brengt in de vorm van een poppenspel
  • toneel speelt 
  • je sprookje brengt in de vorm van kamishibai

 

Als je sprookje klaar is, stuur je het door naar de juf via E-mail of via wetransfer

en dus NIET via WhatsApp!!

 

TOTA7 - ZW1: Goudlokje en de drie beren - WAT moet je DOEN?

 

Goudlokje en de drie beren - Wat moet je doen?

 

Lees het begin van het sprookje 'Goudlokje en de drie beren' in je spellingboek op p. 22.

 

Lees daarna het vervolg van het sprookje in je spellingboek op p.23 en p.24 en vul aan wat kleine beer zegt.

 

Doe dit zoals in het voorbeeld:

Grote beer:          Wie heeft er van mijn thee gedronken?

Middelgrote beer: Wie heeft er van mijn thee gedronken?

Kleine beer:          Wie heeft er van mijn theetje gedronken en op de tafel gemorst?

 

Dit wist je al:

Hoe vorm je een verkleinwoord?

woord + -JE     kat + je = katje

 

Welke achtervoegsels zijn er?

-JE katje, boekje, scheepje, blaadje

-TJE appeltje, stoeltje

-PJE boompje, geheimpje (na de letter m)

-ETJE pennetje, balletje

 

Dit is nieuw:

- Woorden die eindigen op een lange klinker: schrijf de klinker dubbel en zet er ‘tje’ achter:

Voorbeeld:

oma  →  omaatje (oma – atje)

 

Opgelet:

bikini →  bikinietje (bikini – etje)

 

- Woorden die eindigen op –ing:

  • soms komt er gewoon –etje achter:

Voorbeeld:

ding  →  dingetje (ding – etje)

 

  • soms wordt –ing –inkje:

Voorbeeld:

koning →  koninkje (koning kje

 

Je vindt deze uitleg ook nog terug in je spellingboek op p. 25.

 

Lees daarna twee mogelijke eindes van het sprookje in je spellingboek p. 26. Welk einde vind jij het beste? Waarom?

 

TOTA7 - ZW1: Goudlokje en de drie beren - spellingboek p. 22

 

Neem je werkboek vanaf p. 39 tot p. 41

 

 

1. Lees de verschillende delen van dit sprookje.

 

2. Denk na over de volgende vragen. Noteer de antwoorden in je oefenschrift.

 

a) De markt waar de jongen met zijn moeder naartoe gaat is een vreemde markt. In welk kraampje is de jongen vooral geïnteresseerd?

 

b) Hoe werkt een ‘sprookjesdoos’?

 

c) Wat zou je zelf in een sprookjesdoos steken?

 

3. Een aantal woorden in het verhaal zijn onderstreept. Naar welk ander woord (of andere woorden) verwijzen deze woorden? Onderstreep met potlood in de tekst waarnaar het woord verwijst. Dit kan een woord, een deel van een zin, een zin of een tekstdeel zijn. 

 

Voorbeeld:

 

Er was eens een kleine jongen. Hij was behoorlijk eigenwijs en vreselijk druk.

Hij verwijst naar 'een kleine jongen'

 

Weet je niet meer wat een verwijswoord is of hoe je dit kan vinden? KIJK dan eerst naar het filmpje van Xnapda in de box hieronder.

 

 

 

TOTA7 - ZW2 - De wonderlijke reis van Papageno - wb. p. 39
TOTA7 - ZW2 - De wonderlijke reis van Papageno - wb. p. 40
TOTA7 - ZW2 - De wonderlijke reis van Papageno - wb. p. 41

We houden een toonmoment, waarbij alle sprookjes opgevoerd worden.

 

Hier enkele punten om rekening mee te houden wanneer je je jouw sprookje opvoert:

  • Hou je aan de verhaallijn en weidt niet te veel uit
  • Zorg dat je geen stukken vergeet 
  • Gebruik goed gebouwde zinnen en woorden die iedereen begrijpt 
  • Zorg dat iedereen je goed verstaat: praat luid genoeg en ook niet te snel
  • Gebruik je mimiek (je gelaatsuitdrukking (boos kijken, lief kijken, verdrietig,…) en gebaren om je verhaal te ondersteunen
  • Gebruik niet steeds: en dan…. en dan…. en toen….

Jullie hebben tijdens dit thema een sprookje bewerkt en opgevoerd.

Jullie gaan nu  over elke opvoering een verslag schrijven.

In het verslag vertel je hoe je het opvoeren van je sprookje en de voorbereiding ervaren hebt.

Je schrijft over je eigen ervaring, je eigen opvoering. Elk verslag is dus verschillend.

Verslag voor de schoolkrant

 

1. Schrijf een verslag voor de schoolkrant over de opvoering van je sprookje.

Maak er een doorlopende tekst van.

- Vermeld de opdracht die je kreeg van de juf.

- Vermeld welk sprookje je opgevoerd hebt.

• Was het een sprookje dat je zelf verzonnen hebt of een bestaand sprookje? Welk sprookje?

• Wat gebeurt er in het sprookje? (kort!)

- Vertel hoe je het sprookje hebt opgevoerd.

• Verduidelijk welke vorm je gebruikte. Vertelde je het sprookje met tekeningen?

Speelde je het sprookje zelf? Maakte je gebruik van poppen? Heb je er een luisterspel van gemaakt?

• Vertel wat jij gedaan hebt tijdens de opvoering.

- Vertel voor wie je het sprookje opgevoerd hebt. Hoe reageerde het publiek?

- Vertel wat je zelf van de opvoering vond. Wil je het graag nog eens doen? Waarom wel/niet?

 

2. Lees je verslag na en verbeter het.

 

- Zullen de lezers het verslag goed kunnen begrijpen?

- Staan er geen fouten meer in het verslag?

 

3. Stuur je verslag door naar de juf